Die verwijst naar een de-woord Met wat verwijs je naar een hele zin.
Dat verwijst naar een het-woord
Je gebruikt wat na de volgende woorden:
alles wat, iets wat, weinig wat, niets wat, veel wat
Wat gebruik je na een overtreffende trap.
Wie verwijst naar een persoon, er staat een voorzetsel bij.
Welke verwijst nooit naar personen.
Waar verwijst naar een ding, er staat een voorzetsel bij.
Dat verwijst naar een het-woord
Je gebruikt wat na de volgende woorden:
alles wat, iets wat, weinig wat, niets wat, veel wat
Wat gebruik je na een overtreffende trap.
Wie verwijst naar een persoon, er staat een voorzetsel bij.
Welke verwijst nooit naar personen.
Waar verwijst naar een ding, er staat een voorzetsel bij.
Opdracht 1Hierboven staan twee zinnen waarin een betrekkelijk voornaamwoord in staat. Ze zijn alleen nog niet gegeven.
Bekijk eerst de theorie goed. Geef van de twee zinnen het betrekkelijk voornaamwoord. Geef ook aan waar ze naar verwijzen(antecedent). Kijk eerst goed naar het voorbeeld.
Voorbeeld: Het meisje dat haar naam in mijn schrift schreef, is mijn nichtje. 'Dat' verwijst naar 'het meisje'. Dat is een betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent is 'het meisje'. 1) De bloemen die de twee prijswinnaars kregen aangeboden, vonden ze erg mooi. 2) Dit is al de zoveelste schuine mop die de barvrouw vertelt. |
Opdracht 2Alles door elkaar.
Zoek in zin 1 t/m 7 de werkwoorden(hww, zww, kww), lidwoorden(olw & blw), zn, bn, vz, persoonlijk voornaamwoord en de betrekkelijk voornaamwoorden. 1. De bus die net vertrokken is, gaat naar Purmerend. 2. Het groene tijdschrift dat daar ligt, heb ik uitgelezen. 3. Hij heeft mij niet gesmst, wat ik helemaal niet leuk vind. 4. Dit is het saaiste wat ik gezien heb. 5.De kast waar ik mijn rok in leg is bijna vol. 6 De vrouw met wie ik praat is mijn tante. 7. De agenda welke ik op het bureau heb gelegd. Oefeningen |