De zinnen.....
Je weet uiteraard wat een zin is. Maar dat een zin ook een naam heeft? Dat wist je vast nog niet! Deze les ga je leren wat enkelvoudige zinnen en samengestelde zinnen zijn. We beginnen bij het begin, de enkelvoudige zin.
Voorkennis:
Je moet weten hoe je de persoonsvorm vindt.
Je moet weten hoe je het onderwerp vindt.
Voorkennis:
Je moet weten hoe je de persoonsvorm vindt.
Je moet weten hoe je het onderwerp vindt.
1. Ik eet een boterham.2. Ik zit de hele dag op twitter.3. Ik retweet nooit.4. In de avond moet ik mijn telefoon inleveren. |
Opdracht 1Hiernaast staan vier zinnen. Bekijk ze goed.
a) Welke manieren kun je gebruiken om de persoonsvorm te vinden? b) Haal uit de vier zinnen de persoonsvorm. c) Hoeveel persoonsvormen zitten er in elke zin? |
De theorieEen enkelvoudige zin heeft maar één persoonsvorm. De vier bovenstaande zinnen bij opdracht 1 zijn dus enkelvoudige zinnen.
Nog wat voorbeelden. De persoonsvorm is steeds onderstreept: Mijn telefoon gaat om de haverklap. Ik ren me rot naar alle lokalen. De vrijdag is echt te lang. Morgen moet ik trainen voor voetbal. Zaterdag heb ik een wedstrijd. Opdracht 2Bedenk nu zelf vijf enkelvoudige zinnen. Noteer de zinnen en onderstreep in elke zin de persoonsvorm.
|
De samengestelde zin
Opdracht 3Bekijk onderstaande zinnen, zin 1 t/m 5, goed. Zoek de persoonsvormen en noteer ze. Zoek en noteer vervolgens de onderwerpen per zin.
1. De boer bewerkt het land, zodat daar weer bloemkool kan groeien. 2. Doordat het de hele week heeft geregend, is wandelen in het bos geen pretje. 3. In dat café kom ik graag, omdat daar altijd mooie herinneringen bovenkomen. 4.Je kunt mijn fiets voor één keer lenen, of je kunt zelf een nieuwe kopen. 5. Mieke bakt een taart en Petra helpt haar moeder. Opdracht 4Geef aan of de zin een enkelvoudige zin of een samengestelde zin is. Noteer ook de persoonsvorm(en).
1. Vandaag ben ik vijfendertig geworden. 2.Morgen vier ik mijn verjaardag, want gisteren kon ik het niet vieren. 3.Omdat jij nooit geheimen verklapt, heeft Tim jou verteld dat hij gek is op Janneke. 4. Ik vertel jou een mooi verhaal over Tim. 5. Mijn broertje heeft morgen een toets, maar hij heeft geen zin om te leren. |