Herhaling ZWW - HWW - KWW
Nu moet je ook de verschillende werkwoorden in een samengestelde zin vinden. Hoe bepaal je in een samengestelde zin met welk soort werkwoord je te maken hebt?
Volg de stappen.
Volg de stappen.
Verdeel de samengestelde zinnen in enkelvoudige zinnen
1. Ik koop geen cd's, want ik gebruik altijd mijn Ipod.
2. Zodra de heks bij de toren kwam, moest Rapunzel haar vlechten laten zakken.
1. Ik koop geen cd's.
1.2 Want ik gebruik altijd mijn Ipod.
2. Zodra de heks bij de toren kwam.
2.1 moest Rapunzel haar vlechten laten zaken.
1. Ik koop geen cd's, want ik gebruik altijd mijn Ipod.
2. Zodra de heks bij de toren kwam, moest Rapunzel haar vlechten laten zakken.
1. Ik koop geen cd's.
1.2 Want ik gebruik altijd mijn Ipod.
2. Zodra de heks bij de toren kwam.
2.1 moest Rapunzel haar vlechten laten zaken.
Zoek van elke enkelvoudige zin de persoonsvorm en stel het gezegde vast: ng of wg
1. Ik koop geen cd's. pv = koop, wg = koop
1.2 Want ik gebruik altijd mijn Ipod. pv = gebruik, wg = gebruik
2. Zodra de heks bij de toren kwam. pv = kwam wg = kwam
2.1 Moest Rapunzel haar vlechten laten zakken. pv = moest, wg = moest laten zakken
1. Ik koop geen cd's. pv = koop, wg = koop
1.2 Want ik gebruik altijd mijn Ipod. pv = gebruik, wg = gebruik
2. Zodra de heks bij de toren kwam. pv = kwam wg = kwam
2.1 Moest Rapunzel haar vlechten laten zakken. pv = moest, wg = moest laten zakken
Bepaal nu om welk werkwoordsoort het gaat.
1. Ik koop geen cd's. pv = koop, wg = koop
koop = zww
1.2 Want ik gebruik altijd mijn Ipod. pv = gebruik, wg = gebruik
gebruik = zww
2. Zodra de heks bij de toren kwam. pv = kwam wg = kwam
kwam = zww
2.1 Moest Rapunzel haar vlechten laten zakken. pv = moest, wg = moest laten zakken
moest = hww, laten = hww, zakken = zww
1. Ik koop geen cd's. pv = koop, wg = koop
koop = zww
1.2 Want ik gebruik altijd mijn Ipod. pv = gebruik, wg = gebruik
gebruik = zww
2. Zodra de heks bij de toren kwam. pv = kwam wg = kwam
kwam = zww
2.1 Moest Rapunzel haar vlechten laten zakken. pv = moest, wg = moest laten zakken
moest = hww, laten = hww, zakken = zww
Werkwoorden benoemen in samengestelde zinnen
Welk antwoord is juist? Gaat het om een kww(koppelwerkwoord), hww(hulpwerkwoord), zww(zelfstandig werkwoord)?
-
Wat is het goede antwoord?
Benoem de werkwoorden. Gaat het om een zww, hww of een kww?
Mijn broertje is ziek, maar hij gaat gewoon naar school.-
is = hww
gaat = zww -
is = kww
gaat = zww -
is = zww
gaat = hww -
is = kww
gaat = hww
-
is = hww
-
Benoem de werkwoorden. Gaat het om een zww, hww of een kww
Ik zou een appel willen eten, maar een appel hebben wij niet in huis.-
zou = zww
willen = hww
eten = hww
hebben = kww -
zou =hww
willen =zww
eten = hww
hebben = hww -
zou = hww
willen = hww
eten = hww
hebben = zww -
zou = hww
willen = hww
eten = zww
hebben = zww
-
zou = zww
-
Benoem de werkwoorden. Gaat het om een zww, hww of een kww
Miriam heeft een taart gebakken en Theo heeft zijn moeder geholpen met de was.-
heeft = zww
heeft = zww
geholpen = hww -
heeft = zww
heeft =zww
geholpen =zww -
heeft = hww
heeft = hww
geholpen =zww -
heeft =hww
heeft =hww
geholpen = hww
-
heeft = zww
Click to set custom HTML
|