Je weet nu hoe je het wwg en het onderwerp kunt vinden. Die twee dingen heb je nodig om het lijdend voorwerp(lv) te kunnen vinden.
Een paar belangrijke puntjes onder elkaar: Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! Een lijdend voorwerp komt alleen maar voor bij zinnen met een werkwoordelijk gezegde. Een lijdend voorwerp komt dus niet voor in een zin met een naamwoordelijk gezegde. Een lijdend voorwerp kan ook weer uit één of meer woorden bestaan. Een lijdend voorwerp is een mens, ding, dier of een begrip. Een lijdend voorwerp kán in een zin staan, maar dat hoeft niet! Om het Lijdend Voorwerp te vinden, stel je de vraag: Wat/wie + Pv + Ond = Lijdend Voorwerp. |
Extra theorie + opdracht 1
Voorbeeldzin:
Zin 1:
Hij maakt zijn huiswerk.
Pv = maakt
Ond = hij
wwg(gezegde) = maakt
Stel de vraag wie (of wat) + gezegde + ond?
wie (of wat) + maakt + hij?
Antwoord: zijn huiswerk
Extra zinnen:
De jongens gooiden sneeuwballen.
Razend gooide de leraar een krijtje door de klas.
Ze waarschuwden hem niet op tijd.
Antwoorden staat onder alle opdrachten.
Zin 1:
Hij maakt zijn huiswerk.
Pv = maakt
Ond = hij
wwg(gezegde) = maakt
Stel de vraag wie (of wat) + gezegde + ond?
wie (of wat) + maakt + hij?
Antwoord: zijn huiswerk
Extra zinnen:
De jongens gooiden sneeuwballen.
Razend gooide de leraar een krijtje door de klas.
Ze waarschuwden hem niet op tijd.
Antwoorden staat onder alle opdrachten.
Antwoorden
Zin 2:
De jongens gooiden sneeuwballen.
Pv = gooiden
Ond = De jongens
Wwg = gooiden
Lv = sneeuwballen (Wat gooiden de jongens? Antwoord: sneeuwballen)
Zin 3:
Razend gooide de leraar een krijtje door de klas.
Pv =gooide
Ond = de leraar
Wwg = gooide
Lv = een krijtje (Wat gooide de leraar? Antwoord: een krijtje)
Zin 4:
Ze waarschuwden hem niet op tijd.
Pv = waarschuwden
Ond = ze
Wwg = waarschuwden
Lv = hem (Wie waarschuwden ze(niet op tijd)? Antwoord: hem
Zin 2:
De jongens gooiden sneeuwballen.
Pv = gooiden
Ond = De jongens
Wwg = gooiden
Lv = sneeuwballen (Wat gooiden de jongens? Antwoord: sneeuwballen)
Zin 3:
Razend gooide de leraar een krijtje door de klas.
Pv =gooide
Ond = de leraar
Wwg = gooide
Lv = een krijtje (Wat gooide de leraar? Antwoord: een krijtje)
Zin 4:
Ze waarschuwden hem niet op tijd.
Pv = waarschuwden
Ond = ze
Wwg = waarschuwden
Lv = hem (Wie waarschuwden ze(niet op tijd)? Antwoord: hem