Een zin kan in een lijdende of bedrijvende vorm staan.
Lijdend is ook wel actief >> De docent kijkt zijn toetsen na.
Bedrijvend is een ander woord voor passief >> Zijn toetsen worden door de docent nagekeken.
Stappenplan van lijdend naar bedrijvend en andersom
De docent kijkt zijn toetsen na.
Deze zin staat in de bedrijvende vorm (actief)
Werkwoordelijk gezegde = kijk na
Onderwerp = de docent
Lijdend voorwerp = zijn toetsen
Deze zin kun je in de lijdende vorm (passief) zetten. Er veranderen dan drie dingen:
1. Het lijdend voorwerp wordt onderwerp.
2. Het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling die begint met door.
3. In het gezegde komt een vorm van het hulpwerkwoord worden te staan.
Zijn toetsen worden door de docent nagekeken.
Lijdend is ook wel actief >> De docent kijkt zijn toetsen na.
Bedrijvend is een ander woord voor passief >> Zijn toetsen worden door de docent nagekeken.
Stappenplan van lijdend naar bedrijvend en andersom
De docent kijkt zijn toetsen na.
Deze zin staat in de bedrijvende vorm (actief)
Werkwoordelijk gezegde = kijk na
Onderwerp = de docent
Lijdend voorwerp = zijn toetsen
Deze zin kun je in de lijdende vorm (passief) zetten. Er veranderen dan drie dingen:
1. Het lijdend voorwerp wordt onderwerp.
2. Het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling die begint met door.
3. In het gezegde komt een vorm van het hulpwerkwoord worden te staan.
Zijn toetsen worden door de docent nagekeken.
Als een bedrijvende zin in de onvoltooide tijd staat, moet je in de lijdende zin het hulpwerkwoord worden gebruiken.
Als je een bedrijvende zin in de voltooide tijd omzet in een lijdende zin, moet je het hulpwerkwoord zijn gebruiken. Tijd van de zin blijft altijd hetzelfde! Kijk dus goed in welke tijd de zin staat, voordat je de zin om gaat zetten. |