NevenschikkendOnderschikkend |
Voorbeelden nevenschikking1. Peter bakt een brood en Tjeerd helpt zijn vader.
(‘en’ hoort bij de nevenschikkende voegwoorden, dus deze zin heeft twee hoofdzinnen. Controleer ook of je ziet dat de twee hoofdzinnen op dezelfde manier zijn opgebouwd) 2. Vandaag gaat mijn zoontje niet naar school, want hij voelt zich niet goed. (‘want’ is een nevenschikkend voegwoord, dus deze zin is opgebouwd uit twee hoofdzinnen) 3 Karel mag mijn boek voor één keer lenen, of hij kan zelf een nieuwe kopen. (‘Of’ is een nevenschikkend voegwoord, dus deze zin is ook weer opgebouwd uit twee hoofdzinnen) Opdracht 1Bedenk zelf 5 samengestelde zinnen met een nevenschikkend voegwoord. Vergelijk je antwoorden met de antwoorden van een klasgenoot.
Voorbeelden onderschikking1. Het meisje dat daar loopt, heet Aïsha
(‘dat’ is een onderschikkend voegwoord, dus deze zin is opgebouwd uit een hoofdzin en een bijzin | in dit geval is de hoofdzin de zin ‘heet t/m Aisha) 2. Ik zie dat je vanochtend geen tijd hebt gehad om je te scheren. (‘dat’ is een onderschikkend voegwoord, dus deze zin is opgebouwd uit een hoofdzin en een bijzin | in dit geval is de hoofdzin de zin ‘Ik t/m zie’) 3. Doordat het de hele week heeft gesneeuwd, is hardlopen in het bos geen pretje. (‘Doordat’ is een onderschikkend voegwoord, dus deze zin is opgebouwd uit een hoofdzin en een bijzin | in dit geval is de hoofdzin de zin ‘is t/m pretje’) 4. Terwijl zijn klasgenoten plezier maken, zit Kees hard te blokken. 'Terwijl' is een onderschikkend voegwoord, dus deze zin is opgebouwd uit een hoofdzin en een bijzin / in dit geval is de hoofdzin de zin 'zit t/m blokken'. Opdracht 2Bedenk zelf 5 samengestelde zinnen met een onderschikkend voegwoord. Vergelijk je antwoorden met de antwoorden van een klasgenoot.
|
Opdracht 3Opdracht 1
A) Bekijk de onderstaande zinnen.Zoek eerst in elke zin de pv en het onderwerp. Noteer deze antwoorden. B) Bekijk vervolgens wat een hz is en wat een bz is. Noteer ook deze antwoorden. 1.Ik doe de was omdat ik me nuttig wil maken. 2.Ze vraagt of hij dat even wil doen. 3.Ik breng hem weg als ik naar huis ga. 4.Marie vond dat Gerrit te brutaal was. 5.Het stormde zodat ik niet naar huis kon gaan. 6.Ze kunnen niet komen omdat de treinen niet rijden. 7.De weg was glad waardoor hij slipte. 8.We gaan op reis tenzij het heel hard regent. 9.Als ik naar Australië ga, kom ik misschien niet meer terug. 10.Nadat hij twee uur gerend had, was hij doodop. Opdracht 2 A) Noteer uit elke zin het voegwoord. A) Geef vervolgens bij elke zin aan of het gaat om een nevenschikking is of een onderschikking. |
Opdracht 4Opdracht 1
A) Bekijk onderstaande zinnen. Zoek eerst in elke zin de pv en het onderwerp. Noteer deze antwoorden. B) Bekijk vervolgens wat een hz is en wat een bz is. Noteer ook deze antwoorden. 1. Je zult haar nauwelijks herkennen als ze terugkomt. 2. Als hij zou werken, zou hij betere cijfers hebben. 3. Hoewel hij lachte, was hij kwaad. 4. Weet jij wie gespijbeld heeft? 5. Ik heb net gehoord dat mijn broer geslaagd is voor zijn examen. 6. Hij voert niets uit omdat hij toch blijft zitten. 7. Ze hebben de hond die me laatst gebeten heeft, moeten afmaken. 8. De huizen kunnen gebouwd worden zodra het gemeentebestuur toestemming geeft. 9. Omdat 3A een vervelende klas is, zijn de leraren streng in die klas. 10. Vier mannen hebben een automobilist afgetuigd nadat ze hem op een smalle weg hadden klem gereden. Opdracht 2 A) Noteer uit elke zin het voegwoord. B) Geef vervolgens bij elke zin aan of het gaat om een nevenschikking of een onderschikking. |