Voorkennis:
-Je weet wat hulpwerkwoorden, zelfstandig werkwoorden en koppelwerkwoorden zijn.
-Je weet hoe je de persoonsvorm en het onderwerp kunt vinden.
(Theorie en opdrachten zijn te vinden op de volgende plek in het menu:
Grammatica, Taalkundig, Werkwoorden)
-Je weet wat hulpwerkwoorden, zelfstandig werkwoorden en koppelwerkwoorden zijn.
-Je weet hoe je de persoonsvorm en het onderwerp kunt vinden.
(Theorie en opdrachten zijn te vinden op de volgende plek in het menu:
Grammatica, Taalkundig, Werkwoorden)
|
Theorie uitleg:
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit twee onderdelen: 1) Het werkwoordelijk deel = wd 2) Het Naamwoordelijk deel = nd Het wd en het nd vormen samen het naamwoordelijk gezegde. 1) Het werkwoordelijk deel bestaat uit een KOPPELwerkwoord (wat zijn de koppelwerkwoorden ook al weer?) de andere (hulp)werkwoorden. 2) Het naamwoordelijk deel zegt iets over het onderwerp. Je kunt ook de vraag: WAT + pv + onderwerp? stellen. Het antwoord op de vraag is het naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde. Je moet hier dus nog het koppel werkwoord voor zetten. Vind je het nog lastig om te bepalen of je te maken hebt met een naamwoordelijk gezegde, stel jezelf dan steeds drie vragen: Vraag 1: Staat er een koppelwerkwoord in de zin? Vraag 2: Gaat het in de zin om een eigenschap/toestand? Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd? Alle drie de vragen met 'ja' beantwoord? Naamwoordelijk gezegde. Een vraag met 'nee' beantwoord? Geen naamwoordelijk gezegde. Wil je de theorie over het naamwoordelijk gezegde nog een keer lezen? Lees dan de extra theorie, te vinden onder de knop 'extra theorie'. Voorbeeldzin bij de 3 vragen:
Ik ben ziek Vraag 1: Staat er een koppelwerkwoord in de zin? Antwoord: 'Ja', het koppelwerkwoord 'ben'. Vraag 2: Gaat het in de zin om een eigenschap/toestand? Antwoord: 'Ja', toestand: 'ziek' Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd? Antwoord: 'Ja', ik ben ziek. Drie keer ja. Het naamwoordelijk gezegde in deze zin is dus: ben ziek |
Opdracht 2Gebruik de drie vragen om te kijken of er een naamwoordelijk gezegde te vinden is in de volgende zinnen.
- Dat kind lijkt mij bijzonder gelukkig. - Die jongen schaatst erg goed. - Peter is al heel lang ziek. - Mijn oma wordt morgen honderd jaar. - Onze nieuwe juf blijkt heel aardig te zijn. Weet je in welke zinnen een naamwoordelijk gezegde zit en weet je dan ook wat het naamwoordelijk gezegde is? Bespreek je antwoorden dan met een klasgenoot. |
Klaar?Ben je klaar met alle opdrachten en oefeningen?
Ga dan door naar de toets. Succes! |
Extra uitleg aan de hand van een oefening
Bekijk zin 1.
Is is een koppelwerkwoord? --> Kun je het woord je 'is' ook vervangen door een ander koppelwerkwoord? Ja.
Volgens veel mensen blijft december de gezelligste maand van het jaar.
Volgens veel mensen blijkt december de gezelligste maand van het jaar.
Volgens veel mensen wordt december de gezelligste maand van het jaar.
Wat wordt er over het onderwerp gezegd? (onderwerp is december) Je kunt hier de vraag: WAT + pv + onderwerp? vragen.
Wat is december? Antwoord: de gezelligste maand van het jaar.
Wat is nu het naamwoordelijk gezegde?
Is de gezelligste maand van het jaar.
Of de 3 vragen:
Vraag 1: Staat er een koppelwerkwoord in de zin? Ja.
Vraag 2: Gaat het in de zin om een eigenschap/toestand? Ja.
Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd? Ja.
Maak nu de rest van de zinnen. Antwoorden staan onderaan deze pagina.
Is is een koppelwerkwoord? --> Kun je het woord je 'is' ook vervangen door een ander koppelwerkwoord? Ja.
Volgens veel mensen blijft december de gezelligste maand van het jaar.
Volgens veel mensen blijkt december de gezelligste maand van het jaar.
Volgens veel mensen wordt december de gezelligste maand van het jaar.
Wat wordt er over het onderwerp gezegd? (onderwerp is december) Je kunt hier de vraag: WAT + pv + onderwerp? vragen.
Wat is december? Antwoord: de gezelligste maand van het jaar.
Wat is nu het naamwoordelijk gezegde?
Is de gezelligste maand van het jaar.
Of de 3 vragen:
Vraag 1: Staat er een koppelwerkwoord in de zin? Ja.
Vraag 2: Gaat het in de zin om een eigenschap/toestand? Ja.
Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd? Ja.
Maak nu de rest van de zinnen. Antwoorden staan onderaan deze pagina.